Op zijn hondjes...
Het is voor mij een schrale troost dat ik me kan beroepen op de wetenschap dat ieder mens zijn eigenaardigheden heeft en zijn duistere kanten. Want sinds de tijd dat ik in alle eenzaamheid veel tijd doorbreng met mijn honden, draag ik een groot geheim met me mee dat ik steeds moeilijker verborgen kan houden…
De zon is nog maar net boven de horizon als ik de huiskamer binnenwandel. Mijn twee witte herdershonden ‘Google’ en ‘Bing’ begroeten me zoals gewoonlijk uitbundig. De hoeveelheid witte hondenharen op de bank verraden dat Bing weer eens stiekem op de bank geslapen heeft in plaats van in zijn mand. Het lijkt wel alsof hij zich steeds meer als mens gaat gedragen.
‘Ik kom zo terug, daarna ben jij aan de beurt’, zeg ik tegen Google, terwijl ik Bing in zijn stoere nieuwe hondentuigje help. Google geeft aan dat hij het allemaal wel prima vindt, maar vreemd genoeg sta ik er niet zo bij stil dat hij met mij communiceert. Het is een ingesleten gewoonte geworden.
Als ik de voordeur achter me dichttrek, snuif ik de frisse buitenlucht in me op en ook Bing geniet hier zichtbaar van. Zijn neus beweegt constant heen en weer terwijl hij zijn kop duidelijk in een bepaalde richting draait. Nu ruik ik het ook. Het is een soort van natte hondenlucht. Ik sla er verder geen acht op, maak het tuinhek open en samen vervolgen we onze weg.
Een eindje verderop komt een dame met hond ons tegemoet gelopen. Ze heeft het erg druk met haar smartphone en ziet niet dat ze wel heel erg dicht in de buurt van onze comfortzone dreigt te komen. Ik haat het als mensen tijdens het wandelen meer aandacht hebben voor hun telefoon dan voor hun hond. En dan, op het moment dat we elkaar passeren, gebeurt het onvermijdelijke…
‘Kijk uit!!!’, blaf ik haar toe. Geschrokken deinst ze achteruit en meteen heb ik spijt van mijn onverklaarbare gedrag. ‘Sorry’, stamel ik geschrokken. ‘Sorry, sorry, sorry’. En dan doe ik iets waarover ik totaal geen controle lijk te hebben. Ik lik de onbekende vrouw zomaar over haar gezicht!
De vrouw is verbijsterd en stoot een paar onverklaarbare klanken uit. Meer jankend dan huilend maak ik me in blinde paniek snel uit de voeten, met de spreekwoordelijke staart tussen mijn benen.
‘Wat was dat nou?’, hoor ik Bing vragen. ‘Ik weet het niet’, stamel ik. ‘Ik weet het echt niet’. Terwijl ik langzaam van de schrik herstel, komt er een mevrouw met een rollator onze kant uit. ‘Even wachten’, zeg ik tegen Bing. ‘Ga hier maar even zitten’. Braaf gaat Bing naast me zitten zodat de dame in kwestie rustig haar weg kan vervolgen.
‘Het lijkt wel of hij u letterlijk kan verstaan’, zegt ze vriendelijk als ze ons langzaam voorbij schuifelt. ‘Dat ís ook zo’, zeg ik. ‘Andersom versta ik overigens ook letterlijk wat híj zegt. We voeren hele gesprekken met elkaar en we begrijpen elkaar prima.’ De dame kijkt me een beetje meewarig aan en nadat ze me vriendelijk een fijne dag heeft gewenst duwt ze haar rollator verder naar zijn eindbestemming.
Als ik later die ochtend beide honden heb uitgelaten, zet ik een bak met fris water voor ze klaar en voor mezelf maak ik een kopje koffie dat ik vervolgens een beetje laat afkoelen. Terwijl de honden zich tegoed doen aan het water, lebber ik, voorover gebogen en zonder het kopje van de tafel te nemen, gulzig mijn koffie op. Ik schrok nog een paar droge koekjes weg waarna ik me voldaan en ongegeneerd op het kussen van een van de honden laat vallen.
Mijn slaap is echter van korte duur. Want als ik even later het tuinhek hoor piepen en de postbode naar onze brievenbus zie lopen, vlieg ik, als door een wesp gestoken overeind om het arme mens helemaal verrot te schelden. Tussen de twee blaffende honden in sta ik te schreeuwen. Wat denkt ze wel niet? ‘Dit is óns terrein. Wegwezen!!!’
Verbaasd kijkt de postbode ons aan. Van de honden is ze het intussen wel gewend, maar dat ik nu zelf óók als een bezetene voor het raam tussen hen in tekeer sta te gaan schijnt toch wel enige indruk op haar te maken. Snel stopt ze wat enveloppen in de bus om zich vervolgens schouderophalend en hoofdschuddend ijlings uit de voeten te maken.
De dag verloopt verder rustig en zonder noemenswaardige bijzonderheden. Tegen het einde van de middag begin ik me onrustig te gedragen. Ik voel me gestrest. Misschien komt het wel door die vreemde lucht die ik vanochtend tijdens het uitlaten van de honden ook had waargenomen en die nu tot in de huiskamer is doorgedrongen. Google is overduidelijk ook wat meer gespannen. Bing lijkt er wat minder last van te hebben.
Plotseling heb ik mezelf niet meer onder controle en begin ik op een vreemde manier te huilen. Ik maak een langgerekt, huilend geluid. Google huilt met me mee. ‘Rustig maar’, hoor ik hem tussen twee uithalen door tegen mij zeggen, ‘die teef van een paar huizen verderop zal wel weer loops zijn.’