Kiezen of delen...

 

Het is nog vroeg in de ochtend als Teun Meijer zijn tandartspraktijk betreedt.

Opgewekt begroet hij zijn assistente Lara, die al druk bezig is om de behandelkamer gereed te maken voor de eerste patiënt van de dag. ‘Hebben we er een beetje zin in vandaag?’, vraagt Teun en hij kijkt Lara veelbetekenend aan.

‘Gewoon’, antwoordt Lara en ze voelt zich zichtbaar ongemakkelijk. Teun doet raar vandaag. Zo kent ze hem niet. ‘Heb je nog tijd voor een kopje koffie?’ vraagt Lara. ‘Nee, laten we maar meteen beginnen’, zegt Teun. ‘Ik heb er zin in vandaag. Wie is de eerste ‘gelukkige’?’.

‘Meneer Frenken is zojuist gearriveerd’, fluistert Lara op zachte toon, alsof ze bang is dat de patiënt haar stem zal horen. ‘Hij komt voor een halfjaarlijkse controle’.

‘Dat zullen we dan nog wel eens zien’, zegt Teun en hij stroopt de mouwen van zijn witte doktersjas tot onder zijn oksels op. Lara fronst haar donkere wenkbrauwen.

‘Hij kan wat mij betreft binnenkomen’, zegt ze, ‘alles staat klaar’. Zonder iets te zeggen baant Teun zich met grote passen een weg naar de wachtkamer.

‘Meneer Frenken?’, galmt het door de wachtkamer. Een klein mannetje van ergens in de zestig kijkt geschrokken op uit het damestijdschrift dat hij, in gedachten verzonken, doelloos zat door te bladeren.

‘Dát ben ik’, antwoordt het mannetje terwijl hij opstaat en Teun vriendelijk aankijkt. De grote knevel en het karakteristieke ronde brilletje bezorgen hem een unieke uitstraling, die Teun niet snel meer zal vergeten. De uitgestoken hand van meneer Frenken wordt door Teun, die alweer op weg is naar de behandelkamer, op lompe wijze genegeerd.

‘Ga hier maar zitten,’ zegt Teun kortaf tegen zijn patiënt en hij geeft hem een onbeschofte duw waardoor het tengere kereltje bijna zijn evenwicht verliest. Meneer Frenken kan zich nog maar ternauwernood in de oncomfortabele tandartsstoel laten ploffen. Hij kijkt Teun verbouwereerd aan. ‘Ik kom voor  de halfjaarlijkse controle’, stamelt hij, volledig uit het veld geslagen.

‘Mond open’, snauwt Teun zonder een reactie te geven op de mededeling van zijn patiënt, die hem gedwee gehoorzaamt. Teun begint meteen met een vlijmscherp tandartshaakje in het tandvlees van meneer Frenken te wroeten, die zich totaal verkrampt vastklampt aan de randen van de behandelstoel.

‘Aah, aaah,’ kreunt meneer Frenken hulpeloos, terwijl zijn ogen zo groot worden als schoteltjes. Het bloed spuit uit zijn tandvlees en besmeurt zijn smetteloos witte overhemd.

‘Stilzitten’, blaft Teun. ‘Geef me die tang eens aan mop’, zegt hij tegen Lara, die met stomheid geslagen zijn niet-alledaagse commando opvolgt.

Nog vóórdat meneer Frenken kan reageren trekt Teun, zonder enige mededeling en zonder hem plaatselijk te verdoven, een volledig gezonde voortand uit de bovenkaak van zijn patiënt. Het hoorbaar kraken van diens kaakgewricht gaat zelfs Lara daarbij zichtbaar door merg en been. Verbijsterd kijkt de arme man in de met waanzin gevulde ogen van zijn 'heelmeester'.

‘Maar meneer Meijer, wat doet u nu?’, slist de hevig mishandelde patiënt ontdaan, alsof hij een onbetekenend bijrolletje vervult in een slechte Nederlandse speelfilm. ‘Meneer Meijer! Meneer Meijer?’

‘Meneer Meijer?’ Verdwaasd ontwaakt Teun uit zijn slaap. ‘Waar ben ik?’, gaat het door zijn hoofd. De typerende steriele lucht van schoonmaakmiddelen vertelt hem dat hij zich in de wachtkamer van een tandarts bevindt.

In de deuropening ontwaart hij de tengere gestalte van het kleine mannetje met de witte doktersjas. Als hij het ronde brilletje en de karakteristieke knevel herkent, maakt een ongekende paniek zich van hem meester.

‘Meneer Meijer, u kunt binnenkomen’, zegt tandarts Frenken lachend terwijl hij de geschrokken blik van Teun ziet.

Het angstzweet breekt Teun uit. Rillingen lopen over zijn rug. Tergend langzaam staat hij op uit de wachtkamerstoel. Met zijn bezwete rug tegen de wand van de wachtkamer gedrukt schuifelt hij uiterst behoedzaam richting de uitgang. Ondertussen houdt hij tandarts Frenken, met de concentratie van een katachtig roofdier, nauwlettend in de gaten.

Zodra zijn trillende hand de deurklink van de wachtkamerdeur heeft gevonden, aarzelt hij geen moment. Met een ferme beweging duwt hij de klink omlaag om zich vervolgens, onder het toeziend oog van een verbaasde tandarts Frenken, ijlings uit de voeten te maken.

‘Tsja, het is kiezen of delen’, mompelt deze als hij schouderophalend terugloopt naar zijn behandelkamer…