De villa...

 

‘Je kunt er in geloven of niet, maar dit muntje heeft zijn werk goed gedaan’, zegt David van Loon lachend tegen zijn vrouw Marjolein, als de statige oude villa achter het hoge smeedijzeren hek voor hen opdoemt.

Het donkere, regenachtige weer geeft de villa niet alleen een sprookjesachtige, maar tevens een onheilspellende aanblik.

Met één hand aan het stuur manoeuvreert David de glanzende BMW behendig het grindpad op. In zijn andere hand houdt hij tussen duim en wijsvinger een klein muntje omhoog, dat hij vervolgens zorgvuldig in de binnenzak van zijn colbert terugstopt.

‘Waarom heb je dat stomme ding toch altijd bij je?’, vraagt Marjolein met een meewarige blik in haar ogen. ‘Oh, gewoon voor de fun’, antwoordt David, terwijl hij de auto met een handige beweging aan het einde van de oprijlaan parkeert. Vol ongeloof kijkt Marjolein hem aan.

Als kind had hij het zogenaamde ‘geluksmuntje’ ooit van een onbekende man gekregen en eerlijkheidshalve moest hij toegeven dat het lot hem sinds die tijd financieel gezien eigenlijk best gunstig gezind was. Vooral de laatste jaren was hij meer en meer in het muntje gaan geloven en droeg hij het kleinood steeds vaker met zich mee.

‘Hoe laat worden de meubels gebracht?’, gaat David verder, duidelijk met de intentie om van gespreksonderwerp te veranderen. ‘Oh, over twee uurtjes pas’, antwoordt Marjolein nietsvermoedend. ‘In die tijd kan ik nog mooi even de koffiemachine installeren en voor een heerlijk kopje koffie zorgen.’

‘Dat lijkt me geen slecht idee’, zegt David, ‘dan loop ik in de tussentijd nog even naar de zolder, want daar heb ik ook nog niet alles gezien.’

De levens van David en Marjolein van Loon werden enkele jaren geleden behoorlijk op hun kop gezet, toen David tot zijn grote verbijstering de PostcodeKanjer won en het stel daarmee in één klap financieel onafhankelijk werd.

De vijftigers hadden lange tijd geen idee wat ze met al dat geld moesten doen, totdat ze enkele weken geleden hun zinnen hadden gezet op een riante oude villa, die diep verscholen in de bossen aan de rand van hun beider geboortedorp lag.

Marjolein kwam uit een doorsnee gezin en zij kende David al vanaf haar puberteit. David daarentegen was enig kind en had relatief oude ouders, waarmee hij vroeger op school vaak werd gepest. Vader en moeder Van Loon hadden het financieel niet breed en zij konden hun zoon weinig anders bieden dan veel liefde en genegenheid. Het deed David dan ook erg veel verdriet toen hij enkele jaren geleden deze lieve mensen kort na elkaar verloor…

‘Kom je gauw?’, roept Marjolein als ze dapper de striemende regen van de Februaristorm ‘Ellen’ trotseert. David laat zich niet kennen en even later staat het stel drijfnat in de sjieke hal van de villa.

‘Ik zie je zo’, zegt David en hij loopt de luie trap op die het begin vormt van zijn lange klim naar de zolder. Blijkbaar hadden de vorige bewoners veel van hun opgeslagen spullen laten staan. ‘Een mooi klusje om dat later eens uit te zoeken’, denkt David bij zichzelf.

Plotseling wordt zijn aandacht gewekt door de aanwezigheid van een deur die zich halverwege de zolder achter een hoge kast bevindt en daardoor gedeeltelijk aan het zicht wordt onttrokken.

‘Wat is dát nu weer?’, vraagt David zich hardop af en nieuwsgierig begint hij met het verplaatsen van de kolossale kast. Als hij even later voldoende ruimte heeft gecreëerd, doet hij een verwoede poging om de zware eikenhouten deur te openen. De luid piepende en knarsende scharnieren verraden dat er al lange tijd geen levende ziel meer op deze plek is geweest.

Verbaasd kijkt David naar de smalle wenteltrap die zich, naar het zich laat aanzien, alleen maar naar beneden slingert. Een bedompte lucht bereikt zijn neusgaten. Het trappenhuis is donker en kil.

Enigszins gehaast maakt David de zaklamp van zijn iPhone aan, pakt de ijzeren reling vast en volgt voorzichtig de uitgesleten stenen trap naar beneden. De adrenaline giert door zijn lijf.

De wenteltrap eindigt bij een donkere houten deur, die zich voor zijn gevoel ongeveer ter hoogte van de begane grond moet bevinden.

Met behulp van het licht van zijn iPhone verkent David het deuroppervlak. Lange sliertige spinnenwebben verhullen een stoffige metalen plaat met daarop een Latijnse tekst.

David veegt het stof wat weg en maakt een foto van de voor hem onbegrijpelijke tekst, zodat hij straks aan Marjolein kan vragen om deze voor hem te vertalen. ‘Tóch wel handig om met een docente Latijn samen te wonen!’, denkt hij bij zichzelf, terwijl hij zijn telefoon weer zorgvuldig opbergt.

Omdat hij geen andere keuze heeft dan terug te gaan of de deur te openen, kiest David voor de laatste optie en even later staat hij in de achtertuin van de villa op een steenworp afstand van de fraaie vijver.

De storm is intussen gaan liggen en het is best warm voor de tijd van het jaar. De natuur lijkt de afgelopen jaren totaal van slag te zijn. Aan de overkant van het fietspad dat aan de tuin grenst, zit zelfs een gezin op een plaid te picknicken!

‘Mama, papa, mag ik de eendjes voeren?’, klinkt de schrille stem van een jongetje over het water. David kan niet horen wat de ouders tegen het kind zeggen, maar als het kereltje even later opspringt en zijn kant opkomt, trekt hij de conclusie dat de ouders hun toestemming hebben gegeven.

Korte tijd later staat het mannetje bij David aan de vijver, waar zich inmiddels een zevental hongerige eenden heeft verzameld. Luid snaterend bedelen ze om het stukje brood dat het jongetje van zijn ouders heeft meegekregen.

Tergend langzaam peutert het ventje minuscuul kleine kruimeltjes van het brood af, die hij vervolgens naar de hevig teleurgestelde eenden probeert te gooien.

In zijn ooghoek ziet David dat de ouders vanuit de verte reikhalzend toezien of hun zoontje geen gevaarlijke dingen doet. David zwaait naar de mensen en steekt vervolgens een duim op om ze gerust te stellen. Alsof hij zeggen wil: ‘Ik houd wel even een oogje in het zeil.’ De ouders zwaaien opgelucht terug.

Heel even maakt een onbestemd gevoel van déjà vu zich van hem meester. David realiseert zich dat dit niets van betekenis hoeft te zijn, omdat hij vroeger als kind ongetwijfeld ook wel eens aan de waterkant de eendjes heeft staan voeren, nét als het jongetje…

Plotsklaps schrikt hij op uit zijn gedachten, omdat hij zich realiseert dat Marjolein waarschijnlijk al een tijdje met de koffie op hem zit te wachten.

Tevergeefs voelt hij in zijn binnenzak of hij misschien iets lekkers heeft voor de kleine jongen. Maar het enige dat hij tegenkomt is het kleine muntje. ‘Dit is voor jou’, zegt David spontaan en hij stopt het mannetje het muntje toe.

‘Dit muntje brengt geluk als je het bij je draagt’, zegt hij op geheimzinnige toon. ‘Het is een écht geluksmuntje. Ík heb het niet meer nodig, maar jij hebt nog een heel leven voor je.’

Het verbouwereerde jongetje neemt zonder verder iets te zeggen aarzelend het muntje van David aan. Nog even kijkt hij David diep in de ogen, waarna hij snel naar zijn ouders rent om hen de zojuist verkregen 'schat' te tonen.

Vanuit de verte zwaaien de twee menselijke gedaantes naar David. David zwaait terug.

Als hij even later de deur van de wenteltrap weer achter zich dichttrekt, meent David iets te horen. Hij schijnt met zijn iPhone op de binnenkant van de deur en ziet tot zijn grote verbazing dat de metalen plaat met de geheimzinnige tekst is verdwenen!

Ook op de stenen vloer van het kleine trappenhuis is geen spoor te bekennen van het tekstbord. David krabt eens op zijn achterhoofd en besluit om de deur weer te openen in de hoop zo wat meer te kunnen zien.

De storm is echter weer komen opzetten en rukt de zware deur bijna uit David's handen. De zon is verdwenen, evenals het kleine jongetje met zijn ouders…

Een onbehaaglijk gevoel bekruipt hem en David besluit snel terug te gaan naar Marjolein, die ongetwijfeld al een tijdje op hem zit te wachten.

Als Marjolein en David even later samen bij het warme haardvuur aan een kop dampende koffie zitten, haalt David zijn iPhone tevoorschijn. ‘Weet jij wat dit betekent?', vraagt hij en hij houdt Marjolein de foto voor van het bordje met de Latijnse tekst.

‘Ad infantiam meam redire volo’, mompelt Marjolein meer in zichzelf dan tegen David. ‘Ik wil terugkeren naar mijn kindertijd.’

Haar woorden echoën luid na in de ongemakkelijke stilte die daarop volgt.

‘David, wat is er?', roept Marjolein verontrust als ze het lijkbleke gezicht van haar man ziet. Met wijd opengesperde ogen kijkt hij haar hevig geschrokken aan. ‘David?', roept ze nogmaals, 'David, je maakt me bang... DAVID!!!’

David zwijgt in alle talen.

Buiten huilt de storm om de villa…