Fantasie op een biertje

Net nadat ik mijn derde of vierde glas abdijbier heb leeggedronken komt er een man van ongeveer mijn leeftijd naast me zitten. Hij is, net als ik, alleen.

Normaal gesproken ga ik niet in mijn eentje naar een horecagelegenheid en ook drink ik nooit zoveel, maar vandaag smaakt hij me uitzonderlijk goed, al moet ik toegeven dat ik het wel wat begin te voelen.

Omdat de man wel héél erg dicht bij me komt zitten, schuif ik mijn stoel wat opzij. Alsof het hem allemaal niet zoveel kan schelen kijkt hij me aan. Langzaam gaat zijn hand naar de binnenzak van zijn colbert en haalt hij er een foto uit. Zijn trieste ogen glijden over de foto en rond zijn mond verschijnt een flauwe glimlach, die even snel weer verdwijnt.

Beschaamd betrap ik mezelf erop dat ik me op een ietwat te opvallende manier heb uitgestrekt om een glimp van de foto op te kunnen vangen. ‘Dit was ze vroeger’, zegt de man en hij draait de afbeelding op de foto naar mijn gezicht, ‘een mooie verschijning nietwaar?’

Ik ben onder de indruk van de jonge vrouw op het beschadigde fotopapier. Nog voordat ik kan reageren gaat de man verder met zijn betoog: ‘Niets meer van terug te zien’, mompelt hij teleurgesteld, ‘op haar ogen na dan, die zijn nog net zo mooi als toen.’

Een gevoel van onbeschrijflijk medelijden maakt zich van mij meester. ‘Maar is ze toch wel aardig?’ De vraag floept eruit voordat ik het in de gaten heb. De man schijnt zich er niet zo aan te storen en gaat verder: ‘Dat is het hem nou juist meneer, het is alsof ik met een totaal ander mens getrouwd ben. Er zijn steeds vaker van die momenten dat we niets tegen elkaar zeggen, alsof het haar niet interesseert dat ik er óók nog ben. Ik praat de laatste tijd meer tegen mezelf dan met haar.’ Even traag als toen hij de foto uit zijn binnenzak haalde, stopt hij hem weer terug. ‘Ze zeggen wel eens dat vroeger alles beter was meneer, maar ik begin er steeds meer in te geloven, weet u dat?’

‘Toch denk ik dat ze nog steeds heel veel van u houdt’, antwoord ik bemoedigend, terwijl ik langzaam opsta, ‘maar dan misschien op een wat andere manier dan vroeger? Maar excuseert u mij, ik ga even nog wat te drinken halen.’ Mijn hoofd duizelt een beetje als ik me met mijn lege glas naar de bar begeef. Het bier lijkt zijn werk goed te doen.

‘Doet u mij nog maar een biertje’, zeg ik tegen de man achter de bar. Omdat mijn tong en lippen wat anders aanvoelen dan normaal, klinken mijn woorden wat onbeholpen. ‘Weet u wat? Doe er trouwens maar twee. Ook een voor de man naast me.’

De man achter de bar kijkt mij verbaasd aan. ‘Maar meneer’, zegt hij haast verontschuldigend, u bent tot nu toe de enige gast die hier aanwezig is.’

Als ik me met een ruk omdraai, zie ik de lege stoel naast mijn tafeltje. 'Maar met wie was ik dan in gesprek?' stamel ik verbouwereerd. Een beklemmend gevoel maakt zich van mij meester. Dan wordt alles zwart …