Moeder...

 

Vergenoegd kijkt Martijn van der Horst vanuit de zitkamer van zijn oude villa naar buiten. Martijn is een tevreden man en hij heeft dan ook geen enkele reden tot klagen.

De prachtige villa is smaakvol ingericht met onder meer vorstelijke tapijten, een overdaad aan kunst uit de Gouden Eeuw en imposante klassieke meubelen, welke veelal zijn voorzien van een glanzende wortelnoten fineerlaag. De karakteristieke geur van boenwas is in het hele pand waarneembaar en streelt als het ware de neusvleugels.

Op de achtergrond klinkt zacht de Toccata en Fuga in d klein van Johann Sebastian Bach. De barokke muziek geeft een extra cachet aan de toch al zo mysterieuze ambiance van de sfeervolle salon. Martijn heeft er een neusje voor om in iedere situatie de juiste sfeer te creëren. Hij houdt erg van gezelligheid.

Als er plotsklaps zachtjes op de deur wordt geklopt veert Martijn op. 'Binnen!', roept hij luid en verwachtingsvol ziet hij toe hoe de hoge eikenhouten paneeldeur langzaam opengaat. Als het gepiep van de oliebehoevende scharnieren eenmaal is verstomd, blijft een ietwat stijfjes ogende man, met kalend voorhoofd en gehuld in een geel-zwart gestreept gilet, enigszins terughoudend in de deuropening staan.

‘Goedemorgen meneer’, zegt Nestor, die niet alleen vanwege zijn uiterlijk, maar ook vanwege zijn identieke voornaam rechtstreeks uit een avontuur van stripheld Kuifje gestapt zou kunnen zijn, ‘waar wenst u het ontbijt te gebruiken?’ Zijn warme stem klinkt uitermate gedistingeerd.

‘In de eetkamer is prima’, antwoordt Martijn, ‘ik vind het namelijk nog wat frisjes om nu al buiten te gaan zitten.’ ‘Dat lijkt me een uitstekende keuze meneer’, beaamt Nestor, ‘ik zal de tafel meteen voor u in gereedheid brengen. Ik verwacht hier over een kleine tien minuten mee klaar te zijn.’

‘O Nestor', merkt Martijn en passant op, ‘vandaag is het Moederdag en daarom zou ik graag samen met mijn moeder willen ontbijten. Kun je daar misschien rekening mee houden?’ ‘Uiteraard meneer’, antwoordt Nestor, ‘ik had er al op gerekend. Uw moeder kan zo meteen gelijk met u aanschuiven.’

Martijn vindt het heerlijk om voor zijn hoogbejaarde moeder te kunnen zorgen. Haar aanwezigheid in de villa zorgt altijd voor een bepaalde, haast nostalgische sfeer. Om de ruimte hoeft hij zich geen zorgen te maken. Moeder heeft de beschikking over de gehele tweede etage. Nee, hij zou zich absoluut geen raad weten als zij er niet meer zou zijn… 

‘Heeft het u gesmaakt moeder?’, vraagt Martijn als hij ziet dat de oude dame haar rijkelijk versierde zilveren bestek diagonaal op haar bord legt. Met een tevreden glimlach reageert Martijn op het bevestigende knikje dat zijn moeder hem geeft. Ze is een vrouw van weinig woorden. Martijn kan zich niet herinneren wanneer ze voor het laatst iets tegen hem heeft gezegd. Maar dat hoeft ook niet. Ze hebben geen woorden nodig om elkaar te begrijpen…

‘Meneer, staat u mij toe dat ik mevrouw naar haar kamer zal begeleiden?’, vraagt Nestor als hij ziet dat Martijn aanstalten maakt om naar zijn werkkamer te gaan, ‘mevrouw zal wel moe zijn.’ ‘Maar natuurlijk Nestor, ga je gang’, antwoordt Martijn. ‘Slaap lekker moeder’, fluistert hij haar toe, ‘ik kom straks nog wel even bij u langs om te zien of ik nog iets voor u kan betekenen.’ De oude vrouw knikt zuinigjes terwijl ze haar arm in die van Nestor haakt. Martijn prijst zich een gelukkig man dat hij Nestor heeft die hem ondersteunt om het leven van zijn lieve moeder zo aangenaam mogelijk te maken.

‘Mevrouw is in dromenland’, rapporteert Nestor als hij zich een half uurtje later in de werkkamer van Martijn meldt. ‘Is er misschien verder nog iets van uw dienst meneer?’ Nét op het moment dat Martijn wil antwoorden gaat de bel van de voordeur. ‘Dat zal mevrouw zijn’, merkt Nestor op, ‘zal ik even opendoen?’

‘Nee, nee,’ antwoordt Martijn gehaast, ‘nee dat doe ik zelf wel even. Neem jij voor de rest van de middag maar vrij.’ ‘Dank u wel meneer’, zegt Nestor beleefd, ‘ik zal ervoor zorgen dat ik weer ruimschoots op tijd terug zal zijn voor het souper.’

*

Martijn haast zich naar de voordeur, waar Brenda staat te wachten met twee volle boodschappentassen. ‘Waar bleef je nou zo lang?’, vraagt ze ongeduldig, ‘ik sta hier al een paar minuten te wachten met mijn zware boodschappen. Kun je me even helpen?’

'Ja natuurlijk', zegt Martijn en hij baant zich een weg door de overvolle gang. ‘Wanneer ruim je het hier eens wat op?’, vraagt Brenda met een lichte irritatie in haar stem. ‘Je zit de hele dag maar een beetje niks te doen en het is hier één grote bende.’

‘Sorry hoor,’ zegt Martijn, ‘maar ik ben nét pas klaar met eten.' Met een onderzoekende blik kijkt Brenda haar man aan. Vervolgens kijkt ze naar de met kranten, tijdschriften en gereedschap bezaaide eettafel. ‘Heb jij tussen die rommel zitten eten?’, vraagt ze verbijsterd. Haar stem klinkt vol afkeer. ‘Uh, ja’, stamelt Martijn, ‘maar ik ruim het zo meteen wel op hoor.’

Als Brenda opstaat en naar de tafel loopt, ziet ze dat deze voor twee personen is gedekt. ‘Wat is dát?’ vraagt ze een beetje bits, terwijl ze naar het extra bord wijst, ‘dat is toch niet voor mij bestemd? Ik heb al gegeten.’ ‘Uh nee,’ hakkelt Martijn, ‘mijn moeder...’

‘Martijn’, zegt Brenda bezorgd en ze pakt zijn beide handen vast. ‘Kom eens even bij me zitten.’ Martijn veegt wat rommel weg van de versleten bank en gaat gewillig naast haar zitten.

‘Martijn, je moeder is al vijf jaar dood. Dat weet je toch?' Martijn zwijgt. 'Heb jij je medicijnen al ingenomen vanochtend?’, gaat Brenda verder. ‘Uh nee, nog niet’, antwoordt Martijn alsof hij een klein kind is, ‘vergeten.’ ‘Maar je weet toch dat je dat niet mág vergeten?’, vraagt Brenda terwijl ze haar man diep in zijn afwezige ogen kijkt. ‘Ja, maar ik moest eerst goed voor moeder zorgen’, antwoordt Martijn beteuterd, 'het is vandaag immers Moederdag.' Hij kijkt haar verward aan.

Kalm staat Brenda op, neemt haar mobiele telefoon uit haar tas en loopt daarna naar de keuken. ‘Met Brenda van der Horst spreekt u. Kan ik dokter Hardenberg even spreken? Ja hoor, ik wacht even. Dag dokter, het is weer helemaal mis met Martijn. Het lijkt me verstandig dat we even bij u langskomen. Wat zegt u? Nu meteen? O, maar dat is fijn, dan zijn we er zo.’

Als Brenda even later de rommelige woonkamer weer binnenloopt, kijkt Martijn haar met een vragende blik in zijn ogen aan. ‘Wie heb je gebeld?’, vraagt hij nerveus. ‘We hebben zo meteen een afspraak met dokter Hardenberg’, antwoordt Brenda rustig. 'Als jij nu even je pyjama en je tandenborstel gaat halen en wat schoon ondergoed, dan zorg ik ervoor dat we zo snel mogelijk kunnen vertrekken.'

Een kwartiertje later verlaten Brenda en Martijn de sobere tussenwoning. Als Brenda de auto start en langzaam optrekt, kijkt Martijn schichtig naar het kleine zolderraampje dat zich halverwege de dakpannen bevindt.

Achter het raam van 'het kleine torenkamertje' ontwaart hij het emotieloze gezicht van zijn moeder. Vertwijfeld steekt Martijn een hand op en zwaait hij naar haar. 'Dag moeder', hoort Brenda hem zacht fluisteren, 'tot vanavond. Ik laat u niet in de steek hoor...'